/rechter_tie/inleidingen Rechter Tie / Robert van Gulik

Alle teksten en illustraties uit het werk van Robert van Gulik
zijn © Erven R.H. van Gulik

Inleidingen bij de Rechter Tie-verhalen — Thomas van Gulik

Vijf gelukbrengende wolken

‘Een Chinese detectiveroman als Boekenweekgeschenk,’ zo luidde de aankondiging van het Rechter Tie-verhaal Vier vingers van Robert van Gulik tijdens de Boekenweek in 1964. Robert van Gulik draagt dit boekje op aan zijn trouwe vriend Boeboe, een gibbonaapje dat hij als baby had gevonden tijdens zijn verblijf in Maleisië. Op de achterkant van het boek is een foto uit 1962 te zien van de schrijver met zijn gibbon Boeboe. In Vier vingers krijgt Rechter Tie onverwacht bezoek van een gibbon die hem op het spoor brengt van een moord. De scherpzinnige rechter lost deze misdaad dezelfde middag op met als enige aanwijzingen vier afgehakte vingers en een gouden ring. Later is dit verhaal toegevoegd aan de bundel Vijf gelukbrengende wolken.

Robert van Gulik, geboren in Zutphen in 1910, studeerde sinologie in Leiden en Utrecht. Hij trad in dienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag en werd als diplomaat uitgezonden naar landen in Azië, maar ook naar Amerika en het Midden-Oosten. Hij kreeg internationale bekendheid door zijn Rechter Tie-romans. Rechter Tie was een historische Chinese rechter die leefde in de T’ang-dynastie (618–908). Robert van Gulik, zelf een groot liefhebber van detectiveromans, vertaalde het oorspronkelijke Chinese boek over deze beroemde meesterspeurder en de ingewikkelde moordzaken die hij had opgelost. Met deze Engelse vertaling (later in het Nederlands vertaald als De vergiftigde bruid) wilde Robert van Gulik het Westen laten zien dat China zijn eigen detectivegenre had en zijn eigen Maigret of Sherlock Holmes.

Aangezet door de vele enthousiaste reacties die hij op zijn vertaling ontving, o.a. van Agatha Christie, bracht Robert van Gulik de meesterdetective uit de T’ang-dynastie weer tot leven in zijn zelfverzonnen Rechter Tie-misdaadromans. De verhalen worden vergezeld van door hemzelf gemaakte tekeningen in originele Chinese stijl. In zijn Rechter Tie-romans maakt Robert van Gulik de lezer deelgenoot van zijn diepgaande kennis van de Chinese cultuur. De combinatie van een spannend misdaadverhaal en een authentieke Chinese sfeer vormt het succes van de Rechter Tie-mysteries. De serie is in negenentwintig talen vertaald en in vele landen uitgekomen, recentelijk ook in China waar lezers kunnen genieten van nieuwe verhalen over hun eigen Rechter Tie.

Robert van Gulik had iets met apen en in het bijzonder met gibbons, die in de hoge bomen van de oerwouden in Zuid-Oost Azië leven. Verschillende gibbons behoorden tot het huishouden van de ambassadewoningen die hij in die gebieden betrok. Tijdens zijn verblijf als Nederlands ambassadeur in Maleisië van 1959 tot 1962 hadden wij een zwarte gibbon die Cheenee heette. We woonden in een buitenwijk van Kuala Lumpur in een huis met een grote tropische tuin. Mijn zus Pauline en ik hadden een eigen kamer (mijn broers Willem en Pieter zaten op een kostschool in Nederland) en Cheenee had in de tuin een eigen boom. Een gibbon is een sierlijk, staartloos dier, dat rechtop loopt als een mens en in de bomen met zijn lange armen van tak tot tak slingert. Iedere morgen zong onze gibbon de dag toe, een muzikale roep hoog in de bomen, schuddend aan de takken van haar boom om haar ochtendroep kracht bij te zetten. Voor ons was ze meer dan een huisdier, ze was onderdeel van het gezin die bij de thee ongevraagd een stukje fruit of een koekje nam.

Boeboe werd ondervoed en angstig in ons huis opgenomen toen hij twee maanden oud was. Mijn vader ontfermde zich over de babygibbon, gaf hem persoonlijk melk met levertraan uit een fles en geprakte banaan. Boeboe klampte zich aan hem vast en liet hem letterlijk en figuurlijk niet los. Hij ging met ons mee tijdens een vakantie aan het strand van Port Dickson, een plaats aan de westkust van Maleisië, waar de koning van Maleisië een van zijn zomerverblijven aan mijn vader had aangeboden voor onze vakantie. Tot mijn vaders grote verdriet overleed Boeboe daar, zes maanden oud, ten gevolge van een virale infectie en werd in een hoekje van de vorstelijke tuin begraven. Hij schreef zijn verdriet over dit aapje weg in Vier vingers.

Na zijn post in Maleisië bekleedde Robert van Gulik een functie bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Wij woonden in Den Haag in de Ten Hovestraat in het Statenkwartier en ook daar hadden we apen. Geen gibbons, die moeten buiten leven en zouden de winters in Nederland niet aankunnen, maar een kapucijnaapje en een huzaaraap. Zij hadden een kamer voor zichzelf op de bovenste verdieping aan de voorzijde van het huis en menig voorbijganger bleef stilstaan om naar het schouwspel van de spelende apen voor het raam te kijken. Overdag sprongen ze rond in hun kamer en ’s nachts sliepen ze in een hoekje op het expansievat van de centrale verwarming. Als hij vond dat bezoek te lang bleef, zei mijn vader: ‘En nu moet u toch ook kennismaken met mijn apen’, en dan ging hij de apen halen.

In 1965 werd Robert van Gulik benoemd tot Nederlands ambassadeur in Tokio. De Nederlandse ambassade bevindt zich sinds het eind van de negentiende eeuw op een heuvel in Tokio met ernaast de residentie, die omringd is door een weelderige tuin. Op dit terrein, ongerept vanaf de tijd dat het voor de vertegenwoordiging van Nederland beschikbaar werd gesteld, staan de oudste bomen die in Tokio te vinden zijn. Zeer tot tevredenheid van onze witte gibbon Jinja, die het in deze tuin goed toeven vond. Mijn vader liep regelmatig met Jinja op zijn schouder door de tuin. Toen een collega hem eens vroeg wat die aap daar in de ambassadetuin toch deed, antwoordde hij met een glimlach: ‘Zij beantwoordt de post uit Den Haag.’ Deze uitspraak van Harer Majesteits ambassadeur zou tot enige verbazing hebben geleid in Den Haag, met vragen tot aan de minister toe, maar werd al snel vergeten gezien alles wat hij voor het Nederlandse bedrijfsleven in Japan had betekend.

Robert van Gulik was behalve diplomaat en schrijver ook sinoloog. Hij schreef het boek The Gibbon in China over zijn geliefde apen, posthuum uitgegeven door E.J. Brill in Leiden. Aan de hand van oude Chinese poëzie en Chinese schilderkunst stelde hij een gedetailleerde verspreidingskaart samen van de gibbon in China. In het boek zat een vinyl grammafoonplaatje waarop de in crescendo ochtendroep van de gibbon te beluisteren was. De zetproeven van dit boek keek hij na tijdens zijn ziekteverlof in Den Haag in de zomer van 1967, vlak voor zijn overlijden in september. In de laatste alinea van zijn boek stelt hij vast dat de gibbon eeuwenlang beroemde dichters en schilders in China heeft geïnspireerd, maar ook voor velen, oud en jong, een trouwe huisvriend is gebleven. Hij vraagt zich daarom af waarin eigenlijk de glorie van de gibbon het meest tot recht komt, in de grootsheid van de klassiek Chinese letteren en schilderkunst of meer nog  in de primitieve graftekens, in een verlaten hoekje in de tuin, waarop de met kinderhand geschreven koosnaampjes van een huisvriend met de eerstvolgende tropische regenbui zullen worden uitgewist.

Ik liep tijdens de Boekenweek in 1964 met mijn vader mee van de Ten Hovestraat naar boekhandel Paagman op de Frederik Hendriklaan in Den Haag. Hij zou daar zijn net uitgekomen Boekenweekgeschenk Vier vingers gaan signeren. In de etalage waren alle toen uitgekomen Rechter Tie-misdaadromans breed uitgestald. Ik dacht eraan dat er nu een roman was bijgekomen waarin onze grote vriend de gibbon Rechter Tie een handje helpt een moord op te lossen.


© Erven R.H. van Gulik