/rechter_tie/nawoorden Rechter Tie / Robert van Gulik

Alle teksten en illustraties uit het werk van Robert van Gulik
zijn © Erven R.H. van Gulik

Nawoorden bij de Rechter Tie-verhalen

Het mysterie van het onthoofde lijk is gebaseerd op een geval opgetekend in de dertiende-eeuwse Chinese verzameling van rechtszaken, getiteld T'ang-yin-pi-shih "Parallelle Zaken van onder de Perelaar". (1) Onder Zaak no. 64 wordt daar verhaald, dat omstreeks 950 n. Chr. een koopman, toen hij van een reis terugkeerde, thuis het onthoofde lijk van zijn vrouw vond. Haar familie beschuldigde hem, haar vermoord te hebben en toen hij onder marteling verhoord werd, bekende hij. Maar een slimme beambte van het gerecht vermoedde dat de koopman alleen bekend had omdat hij de tortuur niet langer verdragen kon. Deze beambte ging daarom bij alle begrafenisondernemers van het district langs om te vragen of zij de laatste tijd niemand onder ongewone omstandigheden hadden begraven. Eén van hen zei toen, dat hij kort te voren het lijk van een dienstmeid van een zeker rijk man ter aarde had besteld, en dat het hem toen was opgevallen, dat de kist ongewoon licht was. De beambte liet die kist opgraven en openen, waarop bleek, dat deze alleen het afgehouwen hoofd van de dienstmaagd bevatte. Toen kwam de waarheid aan het licht: de rijke man had de meid gedood, hij had haar lijk onthoofd en naar het huis van de koopman gebracht, en de vrouw van de koopman als zijn geheime bijzit meegenomen. Dit korte verslag laat veel aan de verbeelding over, o.a. hoe en waarom de rijke man de dienstmaagd doodde, en of hij reeds van te voren een liaison met de vrouw van de koopman had gehad. Ook bevat het enige onwaarschijnlijkheden, bij voorbeeld, dat de koopman toen hij met het lijk geconfronteerd werd, niet opmerkte dat het niet dat van zijn vrouw was. Ik heb getracht in mijn versie van het motief dergelijke zwakke punten weg te werken.

De nagelmoord is één der beroemdste motieven in de Chinese criminologische literatuur. De oudste bron wordt aangehaald in de T'ang-yin-pi-shih hierboven genoemd, namelijk in Zaak no. 16, waar de oplossing wordt toegeschreven aan Yen Tsun, een scherpzinnig rechter, die in het begin van onze jaartelling leefde. Het gegeven wordt nagenoeg altijd op dezelfde wijze uitgewerkt: ofschoon de rechter goede gronden heeft om aan te nemen dat de vrouw haar man vermoordde, kan hij haar niet vervolgen omdat het lijk generlei tekenen van geweldpleging vertoont. De ontdekking van de nagel wordt verschillend beschreven. Yen Tsun ontdekt de kop van de nagel omdat hij opmerkt dat een zwerm vliegen zich op de kruin van het hoofd verzamelt. De laatste versie van dit motief is, voorzover mij bekend, die van de achttiende eeuwse Chinese detectiveroman Wu-tse-tien-szu-ta-chi-an "Vier Vreemdsoortige Rechtszaken uit de Regeringsperiode van Keizerin Wu". (2) Daar dwingt de rechter de vrouw te bekennen door in het gerechtsgebouw een scène te organiseren, die haar doet denken dat zij in de onderwereld is en verhoord wordt door de Zwarte Rechter — een weinig bevredigende oplossing. Ik gebruikte voor deze roman een geheel andere versie, in het kort weergegeven door G. C. Stent onder de titel "The Double Nail Murders" en gepubliceerd in 1881 in deel X van de China Review. Wanneer de lijkschouwer geen tekenen van geweld op het lijk ontdekken kan, raadt zijn eigen vrouw hem aan, naar een nagel in het hoofd te zoeken. Nadat de rechter de weduwe tot bekentenis heeft gebracht, verhoort hij tevens de vrouw van de lijkschouwer, omdat haar kennis van deze methode van moord hem verdacht voorkomt. Zij blijkt dan eveneens een weduwe te zijn. De rechter laat het lijk van haar eerste man opgraven, en vindt inderdaad een nagel in de schedel. Beide vrouwen worden dan terechtgesteld.

In mijn vorige romans verschijnt Rechter Tie steeds als de onfeilbare en almachtige magistraat, die vrijwel kan doen wat hij wil met de ongelukkige misdadigers die voor zijn balie worden gebracht. In deze roman heb ik echter getracht de keerzijde van de medaille te tonen. De rechter ontleende zijn machtspositie uitsluitend en alleen aan het prestige van de regering die hij vertegenwoordigde; de wet was onschendbaar, maar niet de rechter die de wet moest toepassen. Hij genoot geen immuniteit of enig ander voorrecht en hij werd onmiddellijk en streng gestraft zodra hij een fout maakte. Tevens heb ik in deze roman laten uitkomen hoezeer een rechter rekening moest houden met de openbare mening; deze was één der meest effectieve controlemiddelen op machtsmisbruik en corruptie der Keizerlijke ambtenaren.

Wat betreft de zaak van Yu Kang en Liao Lien-fang, dient men te bedenken dat hoewel de Chinezen steeds een zeer tolerante houding hebben aangenomen ten aanzien van voorhuwelijkse sexuele betrekkingen van een man, zijn toekomstige vrouw strikt taboe is. De reden hiervan is, dat zijn relaties met dansmeisjes en prostituées voor en na zijn huwelijk als een eigen zaak van de man worden beschouwd, maar zijn verloving en huwelijk als aangelegenheden, die zijn hele familie aangaan, inclusief de gestorven leden; een huwelijk is dan ook pas geldig wanneer het plechtig in de hal der voorouders voor het familiealtaar, is afgekondigd. Gemeenschap met de toekomstige bruid was derhalve een belediging der voorouders, en derhalve een zonde tegen de kinderplicht, die volgens de wet met de doodstraf in strengste vorm kon worden bestraft.

Voorouderverering was de hoeksteen van het Chinese godsdienstig leven. Elke familie van enig aanzien had haar eigen vooroudertempel met de zieletabletten der gestorvenen. Het hoofd der familie was gehouden aan de overledenen alle belangrijke gebeurtenissen in het gezin te rapporteren. Aldus bleven de doden deelnemen in het leven hunner nakomelingen, de band der familie overbrugde de kloof tussen leven en dood. Dit is de achtergrond van Hoofdstuk XXI van deze roman.

Aangaande de persoonlijkheid van de bokser Lan Tao-kwee moge worden opgemerkt dat het Chinese boksen een zeer oude kunst is, evenzeer bedoeld eigen lichaam en geest te ontwikkelen als om zich te verdedigen en een tegenstander te verslaan. In de zeventiende eeuw importeerden Chinese réfugiés de kunst in Japan, waar deze zich ontwikkelde tot het beroemde Japanse judo of jujitsu. Waarschijnlijk heeft er een wisselwerking plaats gevonden tussen deze Chinees-Japanse kunst, en de vechttechniek der zeventiende- eeuwse Nederlandse zeelieden. Ik bezit namelijk een fraai boek, in 1674 te Amsterdam uitgegeven, en getiteld: "Klare Onderrichtinge der voortreffelijcke Worstelkunst, verhandelende hoe men in alle gevallen van twist in handtgemeenschap, sich kan hoeden. Uytgevonden door den wijtberoemden en vermaerden worstelaar Nicolaes Petter, en met 71 naeuwkeurige verbeeldingen derselve, in 't kooper gebracht door den konstrijcken Romeyn de Hooge." Als men de inderdaad uitstekend uitgevoerde platen bestudeert, vindt men daar vele typisch Chinese en Japanse grepen en worpen. Aangezien onze zeelieden vaak lang in de Nederlandse Faktorij op het Japanse eiland Deshima verbleven en onze Oost-Indiëvaarders in het algemeen veel Japans en Chinees personeel gebruikten, ligt een vriendschappelijke — of onvriendschappelijke! — uitwisseling van vechttechniek voor de hand. Ik meende dit mogelijke contact, over de eeuwen en de zeeën heen, tussen Lan Tao-kwee, Ma Joeng, Tsjiao Tai en de andere vechtersbazen uit mijn Rechter Tie romans, met de "wijtberoemde en vermaerde" Amsterdamse kampioen hier niet onvermeld te mogen laten. Overigens gaan ook het Indonesische pentjak en poekoelan op Chinese oorsprong terug.

De oplossing van de twist over het gebroken suikerwerk in Hoofdstuk XIV van deze roman is ontleend aan Zaak no. 35 van de T'ang-yin-pi-shih hierboven genoemd. Daar wordt de oplossing toegeschreven aan Sun Pao, een beroemde rechter uit het begin onzer jaartelling.

Het Zevenbord, in China Ch'i-chiao-pan "Zeven-slim Bord", of ook Chih-hui-pan "Wijsheids Bord" genoemd, is een oude Chinese uitvinding die vooral populair was in de zestiende en zeventiende eeuw. Het Zevenbord schijnt omstreeks 1900 ook zijn weg naar Europa te hebben gevonden, men ziet het ook in Nederland nog wel in speelgoedwinkels. Het Rijksmuseum van Volkenkunde in Leiden bezit een fraai oud Chinees specimen van uitgesneden ivoor, dat in de verzameling het nummer 1239-429 draagt.

Het scheen overbodig hier de beschrijving van de Chinese rechtspleging enz., in de vorige delen der serie afgedrukt, nogmaals te herhalen. Instede daarvan volgen hier enige aantekeningen omtrent stijl en inhoud der Rechter Tie romans, tevens als antwoord op vragen van belangstellende lezers.

Ik schreef deze romans in het Engels, geenszins met de bedoeling de boeken ooit in die of een andere westerse taal uit te geven, maar uitsluitend om een bruikbare basistekst te hebben voor een Chinese en Japanse versie; zoals ik reeds in het voorwoord bij "Labyrinth in Lan-fang" mocht uiteenzetten, waren deze romans oorspronkelijk alleen voor het oosters publiek bedoeld. Toen er ook in het westen belangstelling voor bleek te bestaan en de gunstige ontvangst van "The Chinese Maze Murders" mijn uitgever deed besluiten tot een Nederlandse editie van dat boek, ontbrak mij de moed de vertaling zelf ter hand te nemen. Ik had immers deze roman reeds moeizaam woord voor woord in het Chinees vertaald, en bladzijde bij bladzijde doorgenomen met Professor Ogaeri Yukio, de bekwame Japanse vertaler. Bovendien betwijfelde ik of het kleurloze, zogenaamd "algemeen beschaafde" Nederlands, dat men na een lang verblijf in het buitenland gaat gebruiken, wel toereikend was om een leesbare stijl te schrijven. Mijn uitgever heeft toen een ander bereid gevonden "The Chinese Maze Murders" te vertalen; aangezien deze persoon zelf auteur van detectiveverhalen is verkoos hij, om verwarring te voorkomen, anoniem te blijven. Hij heeft dit werk met voorbeeldig geduld en grote geestdrift verricht. Maar toen ik het manuscript van "Labyrinth in Lan-fang" doorlas meende ik toch, dat een nog beter resultaat zou kunnen worden verkregen door een zeer vrije bewerking; sommige dingen laten zich nu eenmaal beter in het Nederlands zeggen dan in het Engels, en vice-versa. Zulk een vrije bewerking impliceert wijziging of weglating van langere brokstukken en toevoeging van nieuwe passages — een ingewikkelde taak waarmede men een ander niet mag belasten. Aldus kwam ik er toe de Nederlandse bewerking van de tweede helft van "Klokken van Kaoyang" en die van de drie volgende romans zelf te verzorgen.

Ik ontleende de moed daartoe vooral aan het feit dat ik, om niet tegen de Chinese geest van dit soort literatuur te zondigen, ook voor de Engelse tekst reeds een zuiver zakelijke stijl had moeten gebruiken. De traditionele Chinese romanschrijver placht zich te onthouden van fraaie beschrijvingen van natuur, interieurs, of stemmingen; wie zich op dat terrein wilde begeven koos kunstproza of vers. De romanschrijver zocht het in levendige actie en bovenal in een pakkende, realistische dialoog; verheven taal gebruikte hij alleen in de aangehaalde gedichten. Derhalve was, ook voor de Nederlandse versie, alleen een zakelijk, alledaags Nederlands verantwoord. Aangezien de romans voor een groot deel in een ambtelijk milieu spelen was er bovendien veel ruimte voor ambtelijke stijl en in dit — vaak ietwat zonderlinge — Nederlands voel ik mij, na het bijna vijfentwintig jaar dagelijks gebruikt te hebben, in voldoende mate thuis. Aldus kon ik, wat de stijl dezer romans betreft, van de nood een deugd maken.

Wat verder de inhoud aangaat, hoewel elk boek in betrekkelijk korte tijd geschreven werd, duurde de voorbereiding telkens lang. Door de vriendelijke medewerking van mijn uitgever kon de serie in snel tempo in het Nederlands worden gepubliceerd, maar deze romans werden over een veel langer periode geschreven: "Klokken van Kao-yang" te Tokio in 1949, "Labyrinth in Lan-fang" in 1950 aldaar, "Meer van Mien-yuan" in 1952 te Nieuw Delhi en ten slotte "Fantoom in Foe-lai" en "Nagels in Ning-tsjo" te Beiroet in 1957-'58.

Het was echter het voorbereidende werk dat mij het meeste plezier verschafte, ook al omdat het te hooi en te gras, tussen andere bezigheden door kon worden gedaan en zelfs een jaar of zo kon blijven liggen wanneer mij de nodige vrije tijd ontbrak. Eerst moesten in de Chinese bronnen drie bruikbare intriges worden opgespoord — op zichzelf ook een soort detectivewerk. Soms vond ik een "plot" vrijwel pasklaar in een Chinese roman of novelle, soms gebruikte ik alleen een intrige, vagelijk aangeduid in een passage in een Chinees rechtskundig of medisch werk, dan weer suggereerde een enkele regel in een klassieke Chinese tekst een interessante mogelijkheid. In de Nawoorden van de eerste twee romans heb ik de bronnenopgave ter besparing van plaatsruimte weggelaten, maar de lezer kan die in de Engelse edities vinden. Een vergelijking van deze bronnen zal naar ik hoop tonen, dat, hoewel het oorspronkelijke materiaal naar mijn eigen inzicht omgewerkt is, de essentiële Chinese trekken toch bewaard zijn gebleven. Ik heb er vooral naar gestreefd nergens on-chinese situaties te scheppen. Passages letterlijk uit een Chinese bron overgenomen komen alleen voor in "Nagels in Ning-tsjo", namelijk waar mevrouw Loe zich tegen Rechter Tie keert; in haar philippicas heb ik enige zinsneden uit "Dee Goong An" ingelast, voornamelijk omdat ik zelf nooit gedacht had, dat een vrouw zo heftig tegen een rechter zou durven uitvaren.

Wanneer drie passende "plots" voor een roman waren gevonden, was de tweede stap een achtergrond van mensen en omgeving te ontwerpen. Het boeiendst was daarbij dan altijd om te zien hoe, naarmate de personen en hun omgeving zich duidelijker gingen aftekenen, dit alles gaandeweg levend werd en als het ware vanzelf nieuwe mogelijkheden schiep de intrige verder uit te werken. Dat ik voor elke roman Rechter Tie's eerste tijd op een nieuwe post koos, was dan ook hoofdzakelijk om mezelf het genoegen te gunnen telkens een nieuw milieu met een nieuw, eigen karakter en nieuwe persoonsverhoudingen te bedenken, en Rechter Tie's reacties daarop te beschrijven.

De laatste stap van het voorbereidend werk was dan plaatsen en tijden stevig vast te leggen. Eerst moest een plattegrond van de stad getekend worden, een animerende taak die dikwijls weer nieuwe verwikkelingen suggereerde. Elke oude Chinese stad had ongeveer dezelfde vaste punten - het gerechtsgebouw, de Tempel van Confucius, van de Stadsgod, enz. maar daaromheen kan men de rest naar believen opbouwen en er eigen herinneringen aan bezochte Chinese steden in verwerken. Deze schetskaarten zijn afgedrukt op de schutbladen der romans, getekend in de traditionele Chinese stijl; alleen in "Meer van Mien-yuan" heb ik voor de afwisseling een panorama getekend, ook al omdat het boek reeds een plattegrond van een "bloemenboot" bevat. Verder moest er dan een tijdschema worden opgesteld, verdeeld in zoveel dagen als de handeling in beslag neemt en elke dag weer verdeeld in ochtend, middag en avond. Hoewel in de romans zelf datums en uren weinig worden genoemd, is het toch zaak dat de schrijver deze steeds voor ogen houdt, want hij moet weten waar zijn mensen op een gegeven ogenblik zijn en wat zij daar doen.

Na dit voorbereidend werk kon ik mij tot schrijven zetten. Waren de mensen en de omgeving er eenmaal, dan kwam de rest eigenlijk vanzelf, hoewel meestal toch niet helemaal zoals ik mij dat aanvankelijk had voorgesteld. De intrige bleef weliswaar onveranderd, maar al schrijvende kwam het zwaartepunt toch vaak heel anders te liggen. Personen, die bedoeld waren op de achtergrond te blijven, baanden zich een weg naar het voetlicht, anderen, die een hoofdrol was toebedacht, schrompelden in elkaar tot figuranten. Een voortdurende moeilijkheid was zich niet door de handeling te laten meeslepen, want de personen worden al gauw zo levend dat men aan de verleiding bloot staat hen maar "hun gang te laten gaan"; dan ontstaan er spontaan conflicten en verwikkelingen, die niets meer met de intrige te maken hebben en daarmee zou men de grenzen van de detectiveroman overschrijden.

Een andere moeilijkheid was, dat volgens de Chinese traditie de hoofdpersoon, de rechter-detective, volstrekt geen menselijke zwakheden mag vertonen en vooral niet emotioneel betrokken mag raken in de mysteries die hij ontrafelt. Nu plegen de bovenmenselijke, "volmaakte" detectives van sommige westerse romans mij nogal te hinderen. Ik heb daarom getracht voor Rechter Tie een soort compromis te vinden tussen het volmaakte type door de Chinese traditie opgelegd en het meer menselijke type waaraan ikzelf, en naar ik aanneem ook de meeste westerse lezers, de voorkeur geven. Zulk een compromis leek mogelijk door de nadruk te leggen op trekken die hoewel door ons westerlingen als zwakheden beschouwd, de traditioneel ingestelde Chinees juist zeer prijzenswaard voorkomen. Ik noem bij voorbeeld Rechter Tie's ultra-Confucianistische geesteshouding, inclusief een uiterst bekrompen visie op dicht- en schilderkunst; zijn onwrikbare overtuiging dat alles wat Chinees is ipso facto superieur is en zijn daarmee samengaande onverholen minachting en gebrek aan begrip voor de "barbaren"; zijn afwijzende houding ten aanzien van Taoisme en Boeddhisme, twee godsdiensten ongetwijfeld meer verheven dan het Confucianisme, dat meer een levensregel dan een religie is, en zo meer. Voor de Chinese lezer heeft dit compromis goed uitgewerkt. Ik las tenminste in een Chinese courant een recensie van mijn werk, door een ouderwetse criticus, die genoemde passages aanhaalde en naar aanleiding daarvan zijn voldoening uitsprak over het feit dat zelfs een westerling nu ook eens het licht had mogen zien. Voor de westerse lezer heb ik het beeld van de "volmaakte" detective nog verder afgezwakt door de nadruk te leggen op toestanden en gebruiken, waartegen men Rechter Tie vermoedelijk wel eens had willen horen protesteren. Ik noem de these dat kinderplicht impliceert dat dochters zich gedwee door hun ouders aan een bordeel laten verkopen; dat mannen zowel als vrouwen voor de balie deerlijk door de gerechtsdienaren worden toegetakeld; de zeer wrede terechtstellingen, enz. Die punten te verdoezelen zou bovendien historisch geheel onjuist zijn, want zij behoorden bij het tijdsbeeld en werden toen ook door meer progressieve denkers als vanzelfsprekend aanvaard. En laten we voorzichtig zijn met de staf te breken over bijvoorbeeld de wreedheid van het rechtssysteem. Hoewel bij ons in de persoonlijke en maatschappelijke verhoudingen als regel een veel hogere morele standaard is bereikt, maakt de massale, mechanische wreedheid, waartoe ons moderne wapentuig ons in staat stelt, de meeste wreedheden in vroeger tijden bedreven toch maar tot een vrij zielig amateursgedoe.

Hoewel ik dus in het algemeen het traditionele type van de Chinese rechter-detective getrouw heb trachten weer te geven, moet ik echter bekennen dat ik mij in deze laatste roman "Nagels in Ning-tsjo", door het gegeven gegrepen, wat te veel heb laten gaan. Want, dat een rechter ooit belangstelling zou kunnen opvatten voor de vrouw van een ander, is voor de Chinese lezer volstrekt onaanvaardbaar. Zulke menselijke zwakheden van hoge ambtenaren werden in China alleen te boek gesteld — maar dan ook met ontstellende openhartigheid — in de officiële annalen, waarvan het hoofddoel was de historische waarheid weer te geven; overigens zijn die annalen daardoor alleen reeds facile princeps in de Aziatische geschiedschrijving. "Nagels in Ning-tsjo" moet derhalve voor de Chinese versie grondig worden omgewerkt.

Is de roman zelf voltooid, dan blijft als laatste werk nog een inleidende episode te bedenken, die in het kort de voornaamste gebeurtenissen van het verhaal aanduidt. Deze interessante trek van de meeste oude Chinese romans heb ik gemeend te moeten navolgen, voornamelijk omdat zulk een inleiding de lezer op ongezochte wijze in de Chinese atmosfeer brengt. Want ik begrijp wel, dat er niet veel lezers zullen zijn met de tijd en lust om, als ze het boek uit hebben, het begin nog eens op te slaan. Vele Chinese romans voegen in het midden van het boek nog een soort tussenspel in, geschreven in de vorm van één toneelscène, waar de acteurs alleen worden aangeduid door hun rol: edele vader, jonge minnaar, fatale vrouw, enz. In een korte dialoog wordt dan wat wij het psychologisch conflict zouden noemen in bedekte termen geformuleerd, de lezer moet zelf proberen uit te vinden welke personen in de roman de acteurs voorstellen. De Chinese roman "Dee Goong An" hierboven genoemd geeft een goed voorbeeld van zulk een tussenspel. Deze opzet is eveneens berekend op de oude Chinese lezer, die alle haast als dwaling beschouwde en die elke roman graag vele malen herlas en in alle bijzonderheden napluisde. Van de moderne lezer kan men dat niet meer verlangen. Daarom heb ik zulk een tussenspel niet gebruikt. Wel daarentegen het stichtelijke versje aan het begin van het boek en ook de traditionele opschriften der hoofdstukken in twee ongeveer parallelle regels, waarin de inhoud in het kort wordt aangeduid. Maar niet de gezapige zin die in de traditionele Chinese roman elk hoofdstuk besluit: "Als de geëerde lezer weten wil wat er toen verder gebeurde, dan moet hij het volgende hoofdstuk maar eens lezen." Deze geijkte frase wijst terug naar de oorsprong van de Chinese roman, namelijk het serieverhaal van de volksverteller. Deze droeg op de markt bij zijn olielampje elke avond één aflevering voor en zorgde er dan wel voor het verhaal elke keer op een spannend ogenblik af te breken om te bewerken dat zijn gehoor de volgende avond weer present zou zijn — met hun financiële bijdrage!

Ik moge hieraan nog toevoegen dat alle inleidende episodes van mij Rechter Tie romans spelen in de Ming periode, laten we zeggen omstreeks het jaar 1600 n. Chr. Dus een driehonderdvijftig jaar geleden en een negenhonderd jaar na Rechter Tie's tijd.

Ten slotte, het bovennatuurlijke element, dat in oude Chinese detective verhalen zulk een voorname rol speelt, heb ik in mijn vijf romans met grote voorzichtigheid gehanteerd. In vrijwel alle gevallen heb ik uiteindelijk in het midden gelaten wat er werkelijk gebeurd is. Van die mysteries weten wij heden, ongeveer twaalfhonderd jaar na Rechter Tie, immers niet zo heel veel meer dan hij. Derhalve moet ik de lezers die mij vroegen: "Hoe zat dit of dat nu eigenlijk?" het antwoord schuldig blijven. Ontmoette de liefhebber van detectiveverhalen die "Labyrinth in Lan-fang" vertelt, in het restaurant op het lotus-meer werkelijk een afstammeling van Rechter Tie? Of had hij daar alleen maar een droom - waarin dan de personen die hij even tevoren langs het terras had zien wandelen vanzelf een grote plaats innamen? De ontmoeting van Rechter Tie met Meester Kraanvogel in Hoofdstuk XIX van diezelfde roman kan eveneens op meer dan één wijze worden uitgelegd. De aanwijzingen die de rechter gedurende dat onderhoud verkreeg kunnen worden verklaard door Meester Kraanvogel's hoger weten, maar evengoed door zijn bijzondere kennis van Gouverneur Yu's karakter, of door een bloot toeval - indien zoiets bestaat. En de zich zachtmoedig voordoende maar inderdaad vrij venijnige verzamelaar van Soeng porselein die in "Klokken van Kao-yang" zulk een vreemd avontuur beleeft in Lioe's antiquiteitenwinkel, kan best al een paar dagen een gevaarlijke koorts onder de leden hebben gehad, die in die winkel een crisis bereikte; en het is te begrijpen dat in zijn koortsdromen zijn belangstelling in Rechter Tie, en zijn affectie voor zijn eigen twee concubines, een grote rol speelden. De spookverschijningen in "Fantoom in Foe-lai" vinden tenslotte alle een rationele verklaring behalve één! De lezer kan voorts de weertijger aanvaarden of alles alleen maar als verbeelding van een zeer nerveuze oude man opvatten. De tijger die Rechter Tie en zijn twee helpers zoveel schrik aanjoeg leek een witte mensenhand te hebben, maar de tijger die Tsjiao Tai later neerlegde had een witte plek op zijn voorpoot. Was het dus diezelfde tijger? Misschien wel. Maar, zoals Tsjiao Tai, de ervaren jager, zegt: "Hoe kwam dat beest daar dan?" De verdorven Inspecteur van het Hof, die in de inleidende episode van "Meer van Mien-yuan" een macabere ontmoeting heeft aan de waterkant, was op dat ogenblik door een psychisch conflict in zulk een verwarde geestestoestand dat hij zelfs aan zelfmoord dacht. Heeft de onverwachtse vondst van het lijk van een schone vrouw (die zich wegens het een of ander liefdesdrama in het meer verdronken had) hem in zijn geëxalteerde toestand in de waan gebracht dat zij leefde en hem een verhaal vertelde, dat in wezen niets anders was dan een verwrongen versie van zijn eigen landsverraderlijk komplot? Tenslotte, de pantoffelheld die in deze laatste roman "Nagels in Ning-tsjo" aan het woord is, had zich eerst een hele avond ingespannen verdiept in het leven van Rechter Tie en daarna een lange brief aan zijn hem zeer dierbare oudere broer geschreven. Zag hij inderdaad diens geestverschijning of had hij in zijn tuinpaviljoen alleen maar een droom, waartoe Rechter Tie, zijn oudere broer en zijn bazige Eerste Dame elk hun aandeel bijdroegen?

Al deze problemen eindigen met hetzelfde vraagteken als waar wij op uitkomen in de meeste vraagstukken die ons het diepste raken — en wellicht is dat wel zo beschikt voor ons eigen bestwil.

(1)   Zie mijn Engelse vertaling "T'ang-yin-pi-shih, Parallel Cases from under the Pear Tree a 13th century manual of JurisPrudence and Detection" (Sinica Leidensia vol. X, Leiden 1956.
(2)   Zie mijn Engelse vertaling "Dee Goong An, an old Chinese detective-novel translated from the original Chinese, with an introduction and notes" (Tokio 1949)